zondag 28 februari 2010

Tweede zitting proces Iraanse baha'i-leiders opnieuw achter gesloten deuren

Ook de tweede procesdag tegen de zeven bahá'í-leiders in Iran heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden. Familieleden kregen deze week opnieuw geen toegang tot de zitting. Het proces, dat een vervolg was op de tenlastelegging van 12 januari jl., duurde deze keer iets meer dan een uur. Naar verluidt zijn alleen procedurele zaken aan de orde gekomen. Er is geen datum bepaald voor een vervolgzitting.



De zeven zijn twee jaar geleden gearresteerd en worden sinds die tijd gevangen gehouden in de Evin-gevangenis van Teheran. In het eerste jaar kregen ze geen formele aanklacht te horen en bijstand van advocaten werd hen ontzegd. Nadat de procesdatum een aantal keren was uitgesteld, startte het proces officieel op 12 januari dit jaar. De eerste zitting vond achter gesloten deuren plaats. Uit berichten in de Iraanse staatsmedia bleek dat de aanklacht tegen de bahá'í-leiders luidde: spionage; propaganda tegen de islamitische orde; het opzetten van een illegale organisatie; collaboratie met Israël; het versturen van geheime documenten naar het buitenland, de veiligheid van het land te verstoren en van corruptie op aarde. Al deze beschuldigingen zijn door de internationale bahá'í-gemeenschap stelselmatig van de hand gewezen.



De gearresteerde groep bestaat uit mevrouw Fariba Kamalabadi, de heer Jamaloddin Khanjani, de heer Afif Naeimi, de heer Saeid Rezaie, de heer Behrouz Tavakkoli, de heer Vahid Tizfahm en mevrouw Mahvash Sabet.



De internationale bahá'í-gemeenschap stelt alles in het werk om de zorgelijke ontwikkelingen in Iran aan de kaak te stellen. Overheden en mensenrechtenorganisaties zijn op de hoogte gesteld.



De Nationale Geestelijke Raad

Bahá'ís veroordelen gebrek aan eerlijke rechtsgang in Iran

Bahá’í International Community (BIC) heeft in een verklaring het proces veroordeeld dat afgelopen zaterdag in Iran tegen zestien aangeklaagden werd gehouden. Een van de zestien is een bahá'í. Volgens de bahá'ís worden in dit proces alle internationaal aanvaarde rechtsregels geschonden. Met name wordt gewezen op het feit dat er geen steun is van advocaten voor degenen die terechtstaan en dat er onbetrouwbare ‘bekentenissen’ worden gebruikt.

‘Het gebruik van gedwongen bekentenissen en het ontzeggen van juridische bijstand weerspiegelen de groeiende aanslag op mensenrechten door de Iraanse autoriteiten’, aldus Bani Dugal, die de internationale bahá'í-gemeenschap vertegenwoordigt bij de Verenigde Naties in New York.

Afgelopen zaterdag begon het proces tegen de zestien aangeklaagden in Iran. Zij worden er klaarblijkelijk van beschuldigd deel te hebben genomen aan demonstraties tijdens Ashura op 27 december jl. De BIC beschikt niet over feiten over de personen uit deze groep, maar kan wel bevestigen dat uit overheidsrapporten blijkt dat één van de zestien, die wordt aangeduid met de initialen ‘P.F’, een bahá'í is.

Sinds de onlusten na de Iraanse presidentsverkiezingen in juni 2009 zijn er showprocessen gehouden, waarin aangeklaagden werden gedwongen belastende verklaringen tegen zichzelf af te leggen. Deze zogenaamde ‘bekentenissen’, die nu ook aan ‘P.F.’ worden toegeschreven, hebben het Iraanse bewind nationaal en internationaal in diskrediet gebracht. Het is algemeen bekend dat dergelijke bekentenissen worden verkregen door gevangenen zwaar onder druk te zetten, hen eten en nachtrust te ontzeggen, zogenaamd executies uit te voeren, hun families te bedreigen of erger. In plaats van de verantwoordelijkheid voor de onlusten op zich te nemen, probeert de Iraanse overheid de schuld via showprocessen bij onschuldige burgers en anderen te leggen.

Ondanks het feit dat de autoriteiten beweerden dat de processen openbaar zouden zijn, worden zelfs familieleden van de aangeklaagden niet op de hoogte gebracht van het proces. De persoon die wordt aangeduid als ‘P.F.’ werd op 3 januari in Teheran gearresteerd, samen met negen andere bahá'ís. Hij heeft geen contact kunnen opnemen met familieleden, een advocaat werd niet toegelaten en evenmin mocht hij zijn eigen verdediger kiezen. De door de overheid aangewezen advocaat deed niets meer dan het accepteren van de ‘bekentenis’ van zijn cliënt en diende slechts een pro forma verzoek voor clementie in.

De Iraanse overheid is zeer goed op de hoogte van het feit dat in het Bahá'í-geloof het fundamentele principe geldt dat bahá'ís zich niet mengen in politieke zaken, of dat nu lokale, nationale of internationale politiek betreft. Vandaar ook dat de arrestatie van tien bahá'ís op 3 januari en de daarop volgende beschuldigingen van deelname aan de demonstraties tijdens Ashura een complete verrassing waren voor de bahá'í-gemeenschap. De beschuldigingen tegen de bahá'ís zijn vals. Het duidt andermaal op een systematische campagne van de Iraanse autoriteiten, gericht op het elimineren van de bahá'í-gemeenschap in hun land.

Bahá’í International Community doet nu een beroep op iedereen, maar met name op overheden en mensenrechtenorganisaties, om krachtig te protesteren tegen de schending van mensenrechten in Iran, waarvan dit proces het meest recente voorbeeld is.

Nieuwe procesdatum Iraanse bahá’ís 7 februari 2010, bezorgdheid neemt toe

Er is een nieuwe datum bepaald voor het proces tegen de zeven Iraanse bahá'í-leiders, die al sinds 2008 in Teheran gevangen worden gehouden. De verdedigers van de zeven hebben bericht ontvangen dat de zitting op 7 februari 2010 zal zijn. Op 12 januari jl. stonden de bahá'ís voor de eerste keer terecht. Het ging toen om de tenlastelegging en die vond achter gesloten deuren plaats. De rechter heeft, naar verluid, aangegeven dat de volgende sessie op 7 februari openbaar zal zijn en dat familieleden aanwezig mogen zijn.



De aanklacht tegen de bahá'í-leiders luidt: spionage ten gunste van buitenlanders; het verspreiden van propaganda tegen de overheid; het opzetten van een illegale organisatie, collaboratie met Israël, het verzamelen van geheime documenten en de verspreiding ervan naar het buitenland, met als doel de veiligheid van het land te verstoren; het samenzweren om de binnenlandse en buitenlandse veiligheid van Iran te ondermijnen en de internationale reputatie van het land te bezoedelen en het verspreiden van corruptie op aarde. Al deze beschuldigingen zijn door de internationale bahá'í-gemeenschap nu en eerder stelselmatig van de hand gewezen.



De laatste ontwikkelingen lijken aan te geven dat de autoriteiten in de zaak van de zeven bahá'í-leiders een verband proberen te leggen met de arrestatie van tien bahá'ís op 3 januari van dit jaar. Zij werden aangehouden op beschuldiging van deelname aan de recente demonstraties in Iran. Het gaat om Leva Khanjani, kleindochter van Jamaloddin Khanjani (een van de zeven leiders) en haar man Babak Mobasher, Jinous Sobhani, voormalig secretaresse van Nobelprijswinnares Shirin Ebadi en haar man Artin Ghazanfari, de broers Mehran Rowhani en Farid Rowhani, Payam Fanaian, Nikav Hoveydaie en Ebrahim Shadmehr en zijn zoon Zavosh Shadmehr. Sinds hun arrestatie hebben familieleden slechts één keer kort telefonisch contact met hen gehad. Een van hun celgenoten informeerde na zijn vrijlating de betrokken families dat ze zijn overgebracht naar de Gohardasht-gevangenis in Karaj. De familieleden brachten vervolgens kleding en geld naar die gevangenis, met het verzoek om ze aan de gevangen gehouden bahá'ís te geven. Alleen het geld werd geaccepteerd door de autoriteiten, de kleding niet.



De verdachtmaking dat de tien bahá'ís betrokken waren bij de organisatie van protesten tijdens de viering van Ashura, werd de afgelopen tijd breed uitgemeten in de Iraanse massamedia. Het is niet bekend of een van de tien inderdaad aanwezig was bij de demonstraties, maar de aantijging dat zij bij de organisatie van de onlusten betrokken waren, in bezit waren van wapens en in opdracht handelden van bahá'í-instituten wordt door de internationale bahá'í-gemeenschap krachtig tegengesproken. De zorg is nu dat de autoriteiten zullen proberen de tien gedwongen te laten ‘bekennen’ dat ze betrokken waren bij de demonstraties en daartoe waren aangezet door de bahá'í-leiding. Dit laatste is feitelijk onmogelijk, omdat de zeven bahá'í-leiders al twee jaar gevangen zitten en contact met hen niet of nauwelijks mogelijk was.



De internationale bahá'í-gemeenschap zal de komende dagen alles in het werk stellen om de zorgelijke ontwikkelingen in Iran aan de kaak te stellen. Overheden en mensenrechtenorganisaties zullen op de hoogte worden gesteld. In Nederland loopt een petitie, te vinden op www.petitiebahaisiran.nl, waar men door te ondertekenen een signaal afgeeft dat men de mensenrechtenbalans hersteld wil zien.



Den Haag, 27 januari 2010