zondag 28 februari 2010

Bahá'ís veroordelen gebrek aan eerlijke rechtsgang in Iran

Bahá’í International Community (BIC) heeft in een verklaring het proces veroordeeld dat afgelopen zaterdag in Iran tegen zestien aangeklaagden werd gehouden. Een van de zestien is een bahá'í. Volgens de bahá'ís worden in dit proces alle internationaal aanvaarde rechtsregels geschonden. Met name wordt gewezen op het feit dat er geen steun is van advocaten voor degenen die terechtstaan en dat er onbetrouwbare ‘bekentenissen’ worden gebruikt.

‘Het gebruik van gedwongen bekentenissen en het ontzeggen van juridische bijstand weerspiegelen de groeiende aanslag op mensenrechten door de Iraanse autoriteiten’, aldus Bani Dugal, die de internationale bahá'í-gemeenschap vertegenwoordigt bij de Verenigde Naties in New York.

Afgelopen zaterdag begon het proces tegen de zestien aangeklaagden in Iran. Zij worden er klaarblijkelijk van beschuldigd deel te hebben genomen aan demonstraties tijdens Ashura op 27 december jl. De BIC beschikt niet over feiten over de personen uit deze groep, maar kan wel bevestigen dat uit overheidsrapporten blijkt dat één van de zestien, die wordt aangeduid met de initialen ‘P.F’, een bahá'í is.

Sinds de onlusten na de Iraanse presidentsverkiezingen in juni 2009 zijn er showprocessen gehouden, waarin aangeklaagden werden gedwongen belastende verklaringen tegen zichzelf af te leggen. Deze zogenaamde ‘bekentenissen’, die nu ook aan ‘P.F.’ worden toegeschreven, hebben het Iraanse bewind nationaal en internationaal in diskrediet gebracht. Het is algemeen bekend dat dergelijke bekentenissen worden verkregen door gevangenen zwaar onder druk te zetten, hen eten en nachtrust te ontzeggen, zogenaamd executies uit te voeren, hun families te bedreigen of erger. In plaats van de verantwoordelijkheid voor de onlusten op zich te nemen, probeert de Iraanse overheid de schuld via showprocessen bij onschuldige burgers en anderen te leggen.

Ondanks het feit dat de autoriteiten beweerden dat de processen openbaar zouden zijn, worden zelfs familieleden van de aangeklaagden niet op de hoogte gebracht van het proces. De persoon die wordt aangeduid als ‘P.F.’ werd op 3 januari in Teheran gearresteerd, samen met negen andere bahá'ís. Hij heeft geen contact kunnen opnemen met familieleden, een advocaat werd niet toegelaten en evenmin mocht hij zijn eigen verdediger kiezen. De door de overheid aangewezen advocaat deed niets meer dan het accepteren van de ‘bekentenis’ van zijn cliënt en diende slechts een pro forma verzoek voor clementie in.

De Iraanse overheid is zeer goed op de hoogte van het feit dat in het Bahá'í-geloof het fundamentele principe geldt dat bahá'ís zich niet mengen in politieke zaken, of dat nu lokale, nationale of internationale politiek betreft. Vandaar ook dat de arrestatie van tien bahá'ís op 3 januari en de daarop volgende beschuldigingen van deelname aan de demonstraties tijdens Ashura een complete verrassing waren voor de bahá'í-gemeenschap. De beschuldigingen tegen de bahá'ís zijn vals. Het duidt andermaal op een systematische campagne van de Iraanse autoriteiten, gericht op het elimineren van de bahá'í-gemeenschap in hun land.

Bahá’í International Community doet nu een beroep op iedereen, maar met name op overheden en mensenrechtenorganisaties, om krachtig te protesteren tegen de schending van mensenrechten in Iran, waarvan dit proces het meest recente voorbeeld is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten