Er is een nieuwe datum bepaald voor het proces tegen de zeven Iraanse bahá'í-leiders, die al sinds 2008 in Teheran gevangen worden gehouden. De verdedigers van de zeven hebben bericht ontvangen dat de zitting op 7 februari 2010 zal zijn. Op 12 januari jl. stonden de bahá'ís voor de eerste keer terecht. Het ging toen om de tenlastelegging en die vond achter gesloten deuren plaats. De rechter heeft, naar verluid, aangegeven dat de volgende sessie op 7 februari openbaar zal zijn en dat familieleden aanwezig mogen zijn.
De aanklacht tegen de bahá'í-leiders luidt: spionage ten gunste van buitenlanders; het verspreiden van propaganda tegen de overheid; het opzetten van een illegale organisatie, collaboratie met Israël, het verzamelen van geheime documenten en de verspreiding ervan naar het buitenland, met als doel de veiligheid van het land te verstoren; het samenzweren om de binnenlandse en buitenlandse veiligheid van Iran te ondermijnen en de internationale reputatie van het land te bezoedelen en het verspreiden van corruptie op aarde. Al deze beschuldigingen zijn door de internationale bahá'í-gemeenschap nu en eerder stelselmatig van de hand gewezen.
De laatste ontwikkelingen lijken aan te geven dat de autoriteiten in de zaak van de zeven bahá'í-leiders een verband proberen te leggen met de arrestatie van tien bahá'ís op 3 januari van dit jaar. Zij werden aangehouden op beschuldiging van deelname aan de recente demonstraties in Iran. Het gaat om Leva Khanjani, kleindochter van Jamaloddin Khanjani (een van de zeven leiders) en haar man Babak Mobasher, Jinous Sobhani, voormalig secretaresse van Nobelprijswinnares Shirin Ebadi en haar man Artin Ghazanfari, de broers Mehran Rowhani en Farid Rowhani, Payam Fanaian, Nikav Hoveydaie en Ebrahim Shadmehr en zijn zoon Zavosh Shadmehr. Sinds hun arrestatie hebben familieleden slechts één keer kort telefonisch contact met hen gehad. Een van hun celgenoten informeerde na zijn vrijlating de betrokken families dat ze zijn overgebracht naar de Gohardasht-gevangenis in Karaj. De familieleden brachten vervolgens kleding en geld naar die gevangenis, met het verzoek om ze aan de gevangen gehouden bahá'ís te geven. Alleen het geld werd geaccepteerd door de autoriteiten, de kleding niet.
De verdachtmaking dat de tien bahá'ís betrokken waren bij de organisatie van protesten tijdens de viering van Ashura, werd de afgelopen tijd breed uitgemeten in de Iraanse massamedia. Het is niet bekend of een van de tien inderdaad aanwezig was bij de demonstraties, maar de aantijging dat zij bij de organisatie van de onlusten betrokken waren, in bezit waren van wapens en in opdracht handelden van bahá'í-instituten wordt door de internationale bahá'í-gemeenschap krachtig tegengesproken. De zorg is nu dat de autoriteiten zullen proberen de tien gedwongen te laten ‘bekennen’ dat ze betrokken waren bij de demonstraties en daartoe waren aangezet door de bahá'í-leiding. Dit laatste is feitelijk onmogelijk, omdat de zeven bahá'í-leiders al twee jaar gevangen zitten en contact met hen niet of nauwelijks mogelijk was.
De internationale bahá'í-gemeenschap zal de komende dagen alles in het werk stellen om de zorgelijke ontwikkelingen in Iran aan de kaak te stellen. Overheden en mensenrechtenorganisaties zullen op de hoogte worden gesteld. In Nederland loopt een petitie, te vinden op www.petitiebahaisiran.nl, waar men door te ondertekenen een signaal afgeeft dat men de mensenrechtenbalans hersteld wil zien.
Den Haag, 27 januari 2010
Geen opmerkingen:
Een reactie posten